“Een webshop voor drugs!”
Met een vonnis “nieuwe stijl” heeft de rechtbank Rotterdam op 16 juli 2019 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBROT:2019:5630) voor drugshandel via het darkweb en het aanwezig hebben van de illegale handelsvoorraad. De verdachte heeft naar schatting meer dan 500 kg drugs verkocht en miljoenen omzet gehad. De bedenker, organisator en leidinggevende van het “bedrijf” krijgt zeven jaar gevangenisstraf opgelegd. In een afzonderlijk ontnemingsvonnis wordt bovendien ruim 1 miljoen euro afgenomen.
Het vonnis in deze zaak is op een nieuwe manier opgebouwd. Direct wordt een samenvatting van de zaak gegeven en de lezer kan aan de hand van een leeswijzer snel naar het hoofdstuk gaan waar de interesse naar uitgaat.
Als voorbeeld van deze nieuwe stijl is de nieuwe kop ‘Illustratie’ in het vonnis aardig om te lezen:
“Een webshop voor drugs! De overeenkomsten in de bedrijfsvoering tussen legale internetgiganten en de darkwebwinkel in hard- en softdrugs van de verdachte dringen zich op. Ook in zijn ‘internetbedrijf’ met meerdere ‘medewerkers’ was het iedere dag raak met online bestellingen, inpakken, verzending, levering, planning en voorraadbeheer. Het assortiment was groot. Bijna iedere populaire drug en zelfs grondstoffen voor drugs waren met één klik te bestellen en met PostNL zo bij je in huis. Ongewild en ongemerkt werd PostNL zo een internationale distributeur van Nederlandse drugs.
Nieuw arrest over doorzoeken van gegevens op smartphone
In een nieuw arrest (ECLI:NL:HR:2019:1079) over de rechtmatigheid van onderzoek aan een smartphone van 9 juli 2019 herhaalt de Hoge Raad het beoordelingskader over onderzoek aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken uit het smartphone-arrest (ECLI:NL:HR:2017:584).
In deze zaak was de gehele inhoud van de mobiele telefoon van verdachte en de bij die telefoon behorende SD-kaart gekopieerd en veiliggesteld voor nader onderzoek. Tijdens het daaropvolgende onderzoek zijn alle foto’s en video’s onderzocht. Het Hof Arnhem-Leeuwarden vond dat “de politie selectief is geweest in het onderzoek aan de telefoon”, maar de Hoge Raad gaat daar niet in mee en acht dit oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het verweer dat vervolgens tot bewijsuitsluiting moet worden overgegaan, volgt de Hoge Raad niet en verwerpt dit verweer.
Persoonlijk vind ik het nogal wiedes dat een onderzoek aan ‘alle foto’s en video’s’ niet “selectief” is en meer dan geringe inbreuk op het recht op privacy met zich meebrengt. Maar goed, de waardeoordelen van rechters m.b.t. het recht op privacy en onderzoek aan smartphones verbazen mij helaas wel vaker..
Bewijs van Google en telecommunicatie
In een opmerkelijke moordzaak is een vrouw op 11 juli door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld (ECLI:NL:RBNNE:2019:2986) voor de moord op haar man. De zaak is interessant, omdat de zaak sterk leunt op digitaal bewijs afkomstig uit de mobiele telefoon van de verdachte en het slachtoffer. Journalist Huib Modderkolk heeft over deze zaak een leuk artikel in de Volkskrant geschreven.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op haar echtgenoot, vader van hun drie jonge kinderen. Het slachtoffer is doelbewust naar een weiland gelokt waar hij is doodgeslagen met een hard voorwerp. Uit de bewijsoverwegingen blijkt uit onder andere telecomgegevens en de gebruikersactiviteiten en locatiegegevens van het Google-account van de verdachte, dat zij op het moment van de moord vlakbij het delict worden gelokaliseerd (een weiland ter hoogte van de Bûterwei). Uit de gegevens van het Google-account van het slachtoffer kon een telecomdeskundige precies het moment afleiden waarbij de mobiele telefoon in beweging was en later tot stilstand kwam (vermoedelijk door de klap met het een hard voorwerp), bij het weiland waar het slachtoffer later is gevonden.
De verdachte heeft met het slachtoffer met voorbedachte rade van het leven heeft beroofd. Zij heeft volgens een vooropgezet plan het slachtoffer naar de Bûterwei laten komen, zij heeft hem daar ontmoet en is met hem het weiland ingelopen, waar hij vervolgens op gewelddadige wijze om het leven is gebracht. De rechtbank veroordeelt de verdacht tot de gevorderde gevangenisstraf van 20 jaar.
Rechtbank laat opnieuw gebruik Ennetcom-data toe
De rechtbank Gelderland heeft op 26 juli 2019 een verdachte 15 jaar gevangenisstraf opgelegd voor moord. De uitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2019:2833) is interessant, omdat in deze zaak (wederom) wordt geoordeeld dat de politie en het openbaar ministerie gebruik mogen maken van bewijs op de server van ‘Ennetcom’, waarop verstuurde berichten met ‘PGP-telefoons’ zijn bewaard waarvan criminelen veel gebruik maakten. In deze duidelijke uitspraak overweegt de rechtbank iets uitgebreider welke wettelijke regeling voorhanden is.
De rechtbank stelt ‘met de verdediging en de officieren van justitie vast dat het Wetboek van Strafvordering, noch enige andere wet, een procedure kent tot het afgeven van een machtiging, zoals door de Canadese rechter wordt geëist’ voor het onderzoeken van de gevorderde gegevens. De Canadese rechter had eenvoudig gezegd als voorwaarde bij het verstrekken van de gegevens aan Nederland opgenomen dat als de gegevens ook voor andere opsporingsonderzoeken worden gebruikt, daarvoor een Nederlandse rechter een machtiging moet geven. Het openbaar ministerie heeft ervoor een gekozen de rechter-commissaris deze mogelijkheid te geven op grond van artikel 181 jo artikel 179 Sv. Voor de inhoudelijke toetsing van de vordering heeft de rechter-commissaris aansluiting gezocht bij artikel 126ng Sv, de bepaling die een vordering van opgeslagen gegevens bij aanbieders van elektronische communicatieaanbieders mogelijk maakt. De rechtbank gaat hiermee akkoord, mede omdat zulke zware voorwaarden gelden voor de inzet van de bijzondere opsporingsbevoegdheid en deze als waarborg fungeren.
De verdediging stelt dat de rechten van de verdediging in het kader van een recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM niet voldoende worden gerespecteerd, omdat zij (1) niet alle informatie over de gebruikte technieken hebben ontvangen, (2) de belangrijkste getuige over de technische aspecten niet heeft kunnen bevragen en (3) een ‘wezenlijke informatieachterstand’ had bij het horen van verbalisanten en getuigen.
De rechtbank reageert hierop door voorop te stellen dat ‘verdediging geen onbeperkt recht heeft op het ontvangen van alle informatie waarom zij verzoekt. Slechts die informatie die relevant is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing moet in het dossier worden gevoegd’. De rechten van de verdediging zouden wel voldoende zijn nagekomen, omdat naast het strafdossier ook relevante stukken uit het desbetreffende onderzoek ‘26DeVink’ zijn verstrekt, alle beschikbare Ennetcom-data over de door de politie aan verdachte toegeschreven e‑mailaccounts op cd-rom hebben verstrekt en de verdediging in de gelegenheid is gesteld zelf onderzoek te doen in de datasets.
Veroordeling bommelding Amsterdam CS en bezit hacksoftware
Het Hof Amsterdam heeft op 23 juli 2019 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:GHAMS:2019:2749) voor valse bommelding op het Centraal Station van Amsterdam, bedreiging, creditcardfraude (voor slechts 40 euro) en het voorhanden hebben van hacksoftware. De minderjarige verdachte krijgt voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf opgelegd en houdt daarmee de opgelegde straf van de rechtbank Amsterdam in stand. Het Hof overweegt daarbij de valse bommelding onnodig veel politiecapaciteit heeft gekost en gevoelens van angst en onveiligheid inde maatschappij heeft veroorzaakt.
In de onderliggende uitspraak van de rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2019:117) zijn meer interessante feiten te vinden. De verdachte heeft via een gehackt Facebookaccount de volgende melding geplaatst:
“Vandaag om 1 uur zal Amsterdam Centraal niet meer staan en zullen alle mensen die er bij waren niet meer onder ons zijn. NOS Politie Amsterdam er zullen vershillende (sic!) explosieven tot ontploffing worden gebracht.”
Via het Facebookaccount kon het IP-adres worden achterhaald waarvandaan het bericht was geplaatst. De naam en adresgegeven van de abonneehouder bij KPN zijn gevorderd en op basis van die informatie heeft huiszoeking plaatsgevonden. Via het Facebookaccount kon het IP-adres achterhaald worden, waar vanaf het bericht was geplaatst. De naam en adresgegeven van de abonneehouder bij KPN zijn gevorderd en op basis van die informatie heeft een huiszoeking plaatsgevonden.
Op de harde schijf van de verdachte is het programma ‘Havij’ gevonden, een zogenoemd ‘SQL-injectietool’ waarmee de zwakheden in databases van websites zijn op te sporen. Boeiend is om te lezen dat op een Lenovo-laptop een IP-adres is gevonden in een snapshot-bestand van de applicatie ‘Virtual Box Virtual Machine’ en in de verwijderde bestanden geïnstalleerde software aangetroffen van onder meer programma’s waarmee anonieme VPN-verbindingen opgezet kunnen worden, programma’s waarmee een virtual machine kan worden benaderd, en het programma Havij. De stelling dat een andere dan de verdachte van de laptop gebruik maakte acht de rechtbank, zonder nadere motivering, vond rechtbank onaannemelijk.
Het waren “de Russen”
Op 30 juli 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBOBR:2019:4412) voor bedreiging, oplichting, valsheid in geschrift en computervredebreuk. De verdachte heeft twee bedrijven voor ruim 560.000 euro opgelicht. De zaak is vooral interessant vanwege het spraakmakende (hack)verweer van de verdachte.
Via het computersysteem van het bedrijf heeft de verdachte de gegevens in facturen aangepast. Daarna werd een bedrag van €561.578,81 euro op verdachtes bankrekening gestort, terwijl het slachtoffer in de veronderstelling verkeerde dat zij dit bedrag aan een ander bedrijf overmaakte. De verdachte heeft dit geldbedrag vervolgens naar meerdere op zijn naam gestelde bankrekeningen overgemaakt. Vanaf die rekeningen heeft hij een deel van dit bedrag naar bankrekeningen van in totaal 26 personen doorgesluisd. Het ging hierbij telkens om een bedrag van om en nabij € 10.000,-. De verdachte had deze personen van tevoren benaderd en gevraagd of hij tegen een vergoeding geld kon laten storten op hun bankrekeningen. De derden mochten dan € 1.000,- à 1.500,- van het bedrag houden en het overige moesten zij van de rekening halen en contant aan verdachte teruggeven. Deze modus operandi is voldoende om van een verhullingshandeling in de zin van witwassen te spreken.
De verdediging beweert dat twee Russen de handelingen hebben verricht en hem op verzoek geld hebben overgemaakt. Ook zouden de Russen advies hebben gegeven over het doorlsluizen van het geld. De verdachte heeft ook verklaard dat hij in tussentijd zijn huis aan deze mannen heeft verhuurd. De mannen maakten gebruik van zijn laptops en van zijn wifi-code. De rechtbank vindt het verweer “in meer of mindere mate niet aannemelijk”. Het is aan de verdachte om redengevende feiten en omstandigheden aan te voeren. De betrokkenheid van de Russen bij de feiten is op geen enkele wijze onderbouwd door de verdachte. Bovendien, zo is de rechtbank van oordeel, wijzen alle feiten en omstandigheden in het dossier er juist op dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan én dat hij hier alleen verantwoordelijk voor is. Met betrekking tot het feit van witwassen acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Echter, niet met “de Russen” waar de verdediging op doelt. De rechtbank verwijst daarbij overigens niet het maatgevende arrest van de Hof Den Haag over het hackerverweer in ECLI:NL:GHDHA:2018:3529.
De verdachte krijgt vier jaar gevangenisstraf opgelegd, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
12 maanden cel voor witwassen van Bitcoins
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 28 juni 2019 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:RBZWB:2019:2897 en ECLI:NL:RBZWB:2019:2898) voor het medeplegen van witwassen van bitcoins ter waarde van ruim 100.000 euro. De verdachte heeft met behulp van een ‘Bitcoinkaart’ bijna 85.000 euro gepint.
Uit de uitspraak met een medeverdachte is af te leiden dat de bitcoins zijn omgezet naar courante valuta en vervolgens zijn gepind en uitgegeven. Uit de transactiegegevens van de Bitcoinkaart is gebleken dat er in totaal 158 geslaagde geldopnames zijn uitgevoerd. Zowel de verdachte als de medeverdachte worden op camerabeelden van pinautomaten herkend terwijl er opnames worden gedaan met de Bitcoinkaart. Ook blijkt uit onderzoek dat transacties met deze bitcoins – direct dan wel indirect – via ‘Bitcoinmixers’ of ‘darkweb marketplaces’ plaatsvonden.
De verklaring van de verdachte dat het geld afkomstig was uit donaties via online advertenties acht de rechtbank volslagen onaannemelijk. De verdachte heeft deze verklaring eveneens onvoldoende onverifieerbaar gemaakt. Hij krijgt een gevangenisstraf opgelegd van 12 maanden.
Veroordeling voor ‘ontucht buiten echt’, laster, bedreiging en bezit van kinderporno
Het Hof Den Bosch heeft op 5 juli 2019 een verdachte veroordeeld (ECLI:NL:GHSHE:2019:2360) voor ontucht, laster, bedreiging en bezit van kinderporno. De verdacht krijgt een straf opgelegd van. De zaak is interessant, omdat ontucht (met een minderjarige) wordt bewezen zonder dat er lichamelijk contact is geweest. Het Hof acht ‘ontucht buiten echt’ bewezen, omdat er sprake is van ‘enige voor het plegen van ontucht met die minderjarige relevante interactie tussen verdachte en die minderjarige’. Het Hof verwijst daarbij naar HR 30 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AQ0950 en HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP1379.
In dit geval deed de verdachte zich voor op Instagram als een 17-jarige jongen en zocht daarbij contact met een 13-jarig meisje. Hij is zelf begonnen met naaktfoto’s versturen en heeft op listige wijze het slachtoffer overtuigd om drie naaktfoto’s naar hem te sturen. Deze foto’s zijn op zijn telefoon aangetroffen.
In deze omstandigheden waarbij de verdachte ook actief seksueel getinte gedragingen van de minderjarige verlangt en/of door uitlatingen of al dan niet seksuele gedragingen van hemzelf, de ontuchtige gedragingen bevordert of aanmoedigt, is naar het oordeel van het Hof Den Bosch dan ook sprake van handelingen die gelet op de sociaal-ethische opvattingen over deze handelingen, gepleegd in de context zoals het hof die heeft vastgesteld, zijn aan te merken als het ‘buiten echt’ plegen van ontucht met een minderjarige als bedoeld in artikel 247 Wetboek van Strafrecht.
Bron: Jan-Jaap Oerlemans
Reactie plaatsen
Reacties